Camp 2 W3
De derde week voelde als een overgang, alsof we uit de hectiek van het begin naar iets diepers afdaalden. Er hing een soort stilte om ons heen, een nieuw ritme dat niet direct verlossing bracht, maar wel een ander soort focus. Het aantal afspraken verminderde, de acute paniek ebde langzaam weg, maar een vreemde en vermoeide leegte kwam ervoor in de plaats. Woorden van artsen en radiologen zweefden als losse eindjes rond, elk met een belofte van duidelijkheid, maar tegelijk een last van nieuwe onzekerheden.
Na het euforische nieuws van vorige week leek het me een goed idee om terug naar het IPSO-huis te gaan, mijn toevluchtsoord van rust en begrip. Binnen was het druk, mensen kwamen me begroeten, betrokken en warm, hun vragen doordrenkt van oprechte belangstelling. De euforie die ik dacht te voelen was weg; de angst was terug, zich langzaam vastzettend als een knoop in mijn buik. Elk klein pijntje, elke signalering van mijn lijf leek plotseling een dreigende betekenis te dragen. Mijn hoofd sloeg weer op hol en het voelde alsof ik nog altijd aan het begin stond. Er bleven tintelende randjes van angst hangen, een ondefinieerbare spanning die ik maar niet los kon laten. Elk gesprek bracht verlichting, maar geen volledig antwoord.
In het weekend probeerden we de snelheid even uit het leven te halen. Na de eerste intensieve weken waren we toe aan ademruimte, een moment om elkaar vast te houden en de rust van vertrouwde stiltes te waarderen. We spraken af met vrienden, maar dit keer draaide het niet alleen om mij. We spraken over van alles, deelden blikken en verhalen zonder telkens het gewicht van de ziekte ertussen. Op zondagavond sloten we het weekend af met een etentje bij ons favoriete Indiase restaurant, even een klein toevluchtsoord vol smaak en warmte.
Maandag stond in het teken van deelname aan een wetenschappelijk onderzoek dat zich richt op een toekomst met betere zorg en inzichten. Onder de naam PLCRC, het Prospectief Landelijk CRC Cohort, worden data en monsters verzameld van patiënten met verschillende vormen van darmkanker. Het voelde als een manier om iets zinvols te doen met alles wat me nu overkwam, om hoop te planten voor de toekomst, ook al was het maar een kleine stap. De vragenlijsten waren lang en gedetailleerd, soms zo confronterend dat ik me er oncomfortabel bij voelde. Gewoon alsof ik mijn eigen onzekerheden en angsten even onder de loep moest leggen. Maar ergens was er ook voldoening. Het idee dat mijn bijdrage misschien iets zou kunnen betekenen voor anderen, dat het een opening zou bieden voor nieuwe inzichten.
Dinsdag stond mijn eerste afspraak bij mijn vaste huisarts na de diagnose op de agenda. Hij leek net zo geraakt door het nieuws als ik. Geduldig nam hij de tijd om te luisteren, mee te denken en me te helpen waar hij kon. Hij verwees me door voor een paar extra controles, een soort ruggensteun voor mijn eigen, soms verstikkende zorgen. De rust die ik zocht kwam niet helemaal, maar het gaf me een klein duwtje in de goede richting. Daarna was er nog net genoeg tijd om door te fietsen naar het IPSO-huis. De zon was supervriendelijk vandaag en ik haalde opgelucht adem toen ik een lotgenoot zag die ook op de fiets was gekomen. Samen fietsten we terug, zij zonder licht, ik naast haar met mijn werkende verlichting als een baken van veiligheid. In de schemering voelde de weg lichter, een stukje gezamenlijke overgave aan het moment.
Donderdag was een bezoekdag van weer een ander ziekenhuis, deze keer voor de planning van een tweede operatie die in februari 2025 zou moeten plaatsvinden. De afdeling Oncologie, waar ik nu voor het eerst binnenstapte, bracht herinneringen naar boven die ik liever niet aanraakte – de korte maar intense strijd van mijn lieve schoonmoeder. Hier had zij gezeten en nu was ik degene die zich meldde. De ontvangst door een jonge, energieke verpleegkundige met een warme glimlach haalde me terug naar het nu. Haar uitleg over de operatie was helder en geduldig. Ze tekende de verschillende stappen met sierlijke bewegingen uit op papier. Voor het eerst leken er ankerpunten te zijn, duidelijke richtlijnen die ons door de komende weken zouden leiden. Het was fijn om de mist een beetje te zien optrekken, om iets van richting te voelen in de chaos van mijn gedachten.
Later die middag fietste ik opnieuw naar het IPSO-huis. De herfstlucht was fris, zelfs een tikje koud en voor het eerst in dagen voelde ik minder druk op mijn borst. Het was een kalme middag; de gesprekken stroomden moeiteloos, zonder haast. We deelden verhalen, dierbare herinneringen, een lach, een traan — alles in een rustige stilte, vrij van paniek. Het voelde alsof we hier in deze gesprekken en momenten telkens een klein stukje van het leven terugvonden, al was het maar voor even.