Levenslust
Een overdosis eindigheid en toch weinig gedachten eraan, kan dat?
Column voor Olijfblad
Mijn vingers druipen van de dressing, exploderende smaken in mijn mond.Mijn dubbele boterham van rogge, gerst en veel zaden stroomt zo over van de sla en andere rijkdom dat ik hem nauwelijks in mijn handen kan houden. Sinds al dat thuiswerken is de lunch één groot zompig feest. Thuis kan ik namelijk knoeien. Ik neem nog een wellustige hap. En denk aan de oorlog. Zoals vaker, een flits, iets met honger, schaarste, eentonig eten. Aten ze ook aardappelschillen, vraag ik me af.
Ergens in de aanloop naar 4 mei, Dodenherdenking, schiet het door mijn hoofd: ik denk vaker aan de oorlog dan aan de dood. En dat is behoorlijk merkwaardig. Want waar komt die oorlog vandaan? Ik ben van ver na de Tweede Wereldoorlog en opgegroeid zonder oorlogstrauma’s van mijn ouders, die allebei op een boerderij woonden. De dood daarentegen is zo’n beetje all over the place in mijn leven. Als het niet mijn eigen gezondheidsperspectief is (ik heb net weer een darmscreening gehad), dan wel in mijn werk. Zoals tijdens het bijzonder geslaagde eerste symposium van Mens Achter de Patiënt. Sander de Hosson, longarts en pleitbezorger van palliatieve zorg, was één van de sprekers. “We moeten veel meer over de dood praten”, zei hij. Om vervolgens zelf de daad vrij drastisch bij het woord te voegen.
Of in mijn omgeving. Mijn tante Jo van 96 is onlangs overleden. Een beetje verdrietig volgden mijn moeder en ik afzonderlijk en op digitale afstand haar afscheidsdienst. Er blijft niemand meer over van die generatie. Mijn moeder is bijna 93 en woont alleen in een groot huis met een grote groentetuin. Tot voor kort zonder hulp. Maar door een recent ooginfarct ziet ze nog maar een klein beetje met één oog. Ineens een hoop consternatie. En gesprekken over zelfstandigheid en eindigheid.
Mijn moeder denkt misschien iets meer aan de dood dan ik, maar ze denkt toch vooral aan fietsen. Of ze het weer zou kunnen oppakken, vraagt ze zich af. En aan haar tuin, sperziebonen gaat ze maar niet meer zaaien want dan is ze de hele hete zomer alleen maar bezig met water geven.
Een overdosis eindigheid en toch weinig gedachten eraan, kan dat? Toen mijn allereerste columns over mijn ziekte-ervaringen gepubliceerd zouden worden bij Arts en Auto floepte spontaan de rubrieksnaam eruit: 'Over Leven' moest het heten. Het bleek de minst originele titel in het genre te zijn. In een recensie van het boek van Jannie Oskam, Tussenland. Over leven met de dood in je schoenen, zegt iemand van de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen: “Het leven staat centraal in het boek, ondanks dat dit op het spel staat.”
Mijn moeder belt. Ze is opgetogen: “Je kunt niet raden wat ik vanochtend gedaan heb, het aardbeienveld helemaal in orde gemaakt.” Met volle mond vraag ik of haar ouders in de oorlog ook aardbeien teelden. “Tuurlijk,” zegt ze, “ze stonden naast de bessenstruiken.” Terwijl ik de dressing van mijn handen probeer te vegen, hoor ik haar mijmeren: “Ik vind aardbeien lekkerder.” Levenslust en een vernietigende oorlog als referentie. Waar we de eindigheid kunnen aanraken, stroomt het leven.
juni 2021