Optimist
Zorgverleners en ik, we vormen geen goed setje. “Wat heb je het goed gedaan …,” knikt de psycholoog bemoedigend, we hebben elkaar lang niet gezien en nu praten we bij, “… door je situatie te negeren,” vervolgt ze. Huh, negeren? Als er iemand niks negeert ben ik het wel. Al twee jaar lang zit ik er vol in en vertel behoorlijk vrij over mijn ellende aan iedereen die er maar naar vraagt.
“Je vertelt het zo rationeel, voel je dat ook zo?” vraagt de maatschappelijk werkster. Hoezo? Moet ik dan huilen? Ze is mijn moeder niet. Ik huil natuurlijk best wel eens, na weer een slecht bericht, tegenwoordig trouwens ook vaker bij iets moois. Maar nu even niet, nu gaat het boven verwachting goed met mij. Bovendien, stel dat ik gemiddeld vier keer per dag mijn verhaal vertel, dan is dit de 2923-ste keer sinds de slechte-diagnosedag. Dan kan het echt wel een keer zonder tranen, toch?
De ergotherapeut rapporteert: “Patiënt heeft beperkt inzicht in haar lijdenslast”. Oef, die zit. Vriend, met wie ik wekelijks leven en lijden bespreek, denkt dat de therapeut het persoonlijk heeft opgevat. Ik had haar mijn ergonomische kosten-batenanalyse voorgelegd: praten met hulpverleners kost me veel energie, dat doe ik alleen als er genoeg winst te behalen valt. En dat leek me niet het geval bij haar. De revalidatiearts vat het zo samen: “Patiënt ziet af van ergotherapie, mogelijk omdat het te confronterend is.” Ik word gek, er gaat duidelijk iets heel erg fout in de communicatie tussen mij en therapeuten. Is hier sprake van beroepsdeformatie? Of misschien cultuurverschil, als echte Achterhoekse ben ik immers graag nuchter en praktisch?
Hoe anders is het in het normale leven. Van alle kanten krijg ik te horen hoe goed ik het doe, hoe knap ik met de situatie omga, hoe sterk ik ben en wat niet al. Dat is het voordeel van ernstig ziek zijn, je ontvangt enorm veel complimenten. Als ik een beetje in mineur ben tijdens onze wandeling zegt vriend dat ik niet mijn optimisme moet vergeten, dat heeft me immers zo goed door moeilijke tijden heen geholpen. Ineens valt het kwartje, dát is het precies: het ligt gewoon aan mij, ik ben namelijk een optimist.
Optimisme gaat beduidend verder dan de eenvoudige zonnige kijk op het leven. Een optimist is een realist die doet aan risico-calculatie: hoe groot is de kans dat er iets misgaat en hoe erg vind ik dat? Tegenslag is natuurlijk wel even slikken, maar de blik is vooral gericht op nieuwe mogelijkheden. En dat botst in de spreekkamers van probleemgerichte zorgverleners. Een patiënt die met gevoel voor realiteit vertelt dat ze mogelijk wat sneller doodgaat dan de gemiddelde levensverwachting aangeeft en niet van het overdadige zorgaanbod gebruik wil maken, dat staat haaks op de Grote Taak van therapeuten. Ze willen graag warm en invoelend reageren, anders raken ze van slag. Ik wil maar zeggen: spreekkamer-etiketten vertellen soms meer over de bedenker ervan dan over het leven van de patiënt.
“Weet je,” zegt de ergotherapeut zacht, “eigenlijk doe je het heel erg goed.” Ze fluistert het bijna. Onmiddellijk recht ze haar rug, alsof ze schrikt van zichzelf, en begint driftig in het dossier te bladeren.
gepubliceerd in Arts en Auto, mei 2016
1 reactie