Zingmoed

Van al die kankermoed kun je zomaar onverschrokken worden. Want iets anders kan het niet geweest zijn in dat onbewaakte ogenblik toen ik haar vroeg of ze me les wilde geven.

“Du holde Kunst, in wieviel grauen Stunden,
Wo mich des Lebens wilder Kreis umstrickt,
Hast du mein Herz zu warmer Lieb' entzunden,
Hast mich in eine beßre Welt entrückt!”
(An die Musik 1817, muziek Franz Schubert, tekst Franz von Schober)

Mijn zangjuf stopt ermee, en dat is wel even slikken. Want dat betekent het einde van één van mijn allermoedigste dingen ooit. Nu hoef ik me niet meer in mijn met schaamrood gekleurde evakostuum te hijsen en mijn keel op het hakblok te leggen. Mijn zangjuf heeft overigens goede redenen. Ze is de zeventig gepasseerd en haar zangstem is uit vorm geraakt door de coronastilstand. Teveel voor het geven van zangles, vindt ze. Zelfs bij een leerling die niet kan zingen. En niet veeleisend is.

Nee, ik ben niet veeleisend, ik ben vooral heel dankbaar dat ze mij onder haar hoede heeft willen nemen. ‘De les moet wel leuk zijn voor ons allebei’, riep ik nog in het begin. ‘Als je het niet meer kunt aanhoren, moet je het zeggen, hoor.’ Ze vond het leuk genoeg. En het lukte haar telkens om er kleine juichmomentjes uit te peuteren, waardoor mijn strakke schouders zich ontspanden. Langzaam durfde ik mijn mond steeds groter open te trekken, mijn adem van onderen te laten komen, steeds hoger te gaan, steeds harder, en mijn licht hysterisch bewegende armen kalm te laten hangen. Er volgden momentjes van groot geluk, bijvoorbeeld toen ik, samen met Dame Janet Baker, een ingetogen ‘Du holde Kunst’ zong achter mijn extra goed geïsoleerde balkondeur. Het moet toch zeker wel voor tweeënnegentig procent zuiver hebben geklonken.

Zangles staat met stip bovenaan mijn lijstje Moedige Dingen. En dat komt doordat juffrouw De Ruyter van de tweede klas het beter vond als ik voortaan mijn mond dicht zou houden tijdens het zingen. Er worden veel zingtrauma’s geboren op lagere scholen. Toch herkent niet iedereen zangles als moedig gedrag. Dat ligt anders bij kanker, met zo’n ziekte is het makkelijk scoren. Je hoeft er niks speciaals voor te doen. Gewoon opstaan en met je ziekte de dag in lopen. ‘Niet zo best’ zeggen, als iemand vraagt hoe het met je is en dan die twee onwillige kaken opdracht geven elkaar los te laten zodat je een paar herkenbare woorden kunt murmelen. Met je hoofd knikken in de spiegel van de pruikenkapper als teken dat de laatste haarplukken van je schedel geschoren mogen worden. De voordeur dichttrekken voor een ziekenhuisbezoekje in de zekerheid dat je er ’s avonds slechter aan toe zult zijn. Een schier eindeloze aaneenschakeling van moedmomenten, de hele dag door, dag in dag uit.

“Moed is de bereidheid de confrontatie met lichamelijke pijn, tegenslag, levensbedreiging, onzekerheid, angst en intimidatie aan te gaan en te doorstaan. Het is een van de vier kardinale deugden.” Zo lees ik op wikipedia.
Hoe groter de lijdenslast en sterftedruk, hoe groter de bereidheid om aartsmoeilijke behandelingen aan te gaan, hoe moediger de mens lijkt te worden. No way dat je vanwege een steenpuist op je bil een giftig infuus laat aanprikken voor een portie ellende.

Van al die kankermoed kun je zomaar onverschrokken worden. Want iets anders kan het niet geweest zijn in dat onbewaakte ogenblik toen ik haar vroeg of ze me les wilde geven. En dat was pas het begin van alle zingmoed. Het heeft me heel wat gebracht.

Column voor Olijf.nl maart 2022