Kanker als stopwoord
De term ‘kanker’ is zo ingeburgerd en wordt zo vaak gebruikt dat het je haast niet meer opvalt. Het hoeft maar even fout te lopen en 't is er uit. Iemand morst wat bij de koffieautomaat en je hoort zachtjes: ’kanker’. En vaak genoeg niet eens zachtjes, maar heel scherp. Op het sportveld bijvoorbeeld. Kankerrrr, met een rollende 'r.' Snijdend, bijtend, brandend, venijnig en kwetsend.
Het is een woord dat past in het rijtje met ‘he’ en ‘o jee’, ‘shit’ en ‘scheisse’, ’kut’ en ‘guttegut’ of ‘verdorie’ en ‘verdomme’. Het K-woord flapuit voordat je er erg in hebt. Een stopwoordje uit frustratie eigenlijk, met nauwelijks enige betekenis. Misschien niet voor de gebruiker, maar toch wel voor iemand die het hoort en bij wie kanker dichtbij is: bij hem- of haarzelf, bij de echtgenoot of een kind, bij ouders, een vriend of een collega.
Dichtbij-kanker
Maar zelfs dat ‘dichtbij-kanker’ is geen absolute garantie tegen het niet-gebruiken. Laatst nog op tv: in een vol stadion is er 1 minuut stilte voor een aan kanker overleden voetballer. Indrukwekkend. Je kunt er een speld horen vallen. En even later, als de wedstrijd in volle gang is, worden spelers of de scheidsrechter bij het minste of geringste al weer uitgemaakt voor kankerlijer of kankerjong. Het gekanker lijkt niet te stoppen.
Gelukkig gloort er wat licht aan de horizon. Bij voetbalclub Unitas´30 uit Etten-Leur bijvoorbeeld. Daar krijgen spelers die het woord kanker in de mond nemen voortaan onverbiddelijk een rode kaart en een speelverbod voor een maand. Bovendien moeten ze verplicht klussen opknappen op de club. Een mooi initiatief. Nu maar afwachten of het helpt.
Genezen van kanker?
Het kan ook anders. Eerder deze maand, rond Wereldkankerdag, kreeg kanker als ‘stopwoord’ ineens heel positieve betekenis. Opvallend vaak werd gesproken en geschreven over het einde van kanker als dodelijke ziekte. Je geneest er weliswaar niet van, maar je gaat er ook niet meer aan dood. Kanker - en dus tumoren - voor 100 % uitroeien is weliswaar iets voor de verre toekomst, maar ondertussen worden levensverwachtingen wel langer en stijgen overlevingskansen. Het begrip ‘genezen' krijgt daarmee een wat andere betekenis, namelijk: redelijk normaal kunnen functioneren.
Partner zijn in bonustijd
Goed nieuws dus voor kankerpatiënten én ook voor partners. Helaas heeft alles een keerzijde. Want wat zijn de gevolgen van die langere levensverwachting en die grotere overlevingskansen? Hoe ziet het leven van patiënt - en partner! - er in die bonustijd uit? Wat betekent onzekerheid als de zekerheid van doodgaan wegvalt?
Wie letterlijk doodziek is, mag rekenen op zorg en aandacht. En ook hun partners zullen veel steun van hun omgeving ondervinden. Maar wat als kanker een chronische ziekte is en het leven maar doorgaat… en dus de aandacht van familie, vrienden en collega’s op het werk verslapt en patiënt en partner in al die extra-tijd haast moeten bewijzen dat ze het zwaar hebben? Ja, ik benadruk het nog maar eens: dat geldt zowel voor de patiënt als voor de partner. Want reken maar dat die laatste óók de gevolgen ondervindt.
Kanker helemaal stoppen is jammer genoeg nog toekomstmuziek. Ziekenhuizen en onderzoekscentra zetten alles op alles om dat einddoel ooit te verwezenlijken. Er is nog een lange weg te gaan. Maar in stadions, op het werk en ook thuis moet dat stoppen met kanker toch vandaag al mogelijk zijn?
In een eerdere blog 'Humor en tumor' schreef ik over de luchtige kant van kanker. Klinkt misschien gek, maar die is er gelukkig ook. En in mijn boek Man op de mammapoli heb ik een hoofdstuk gewijd aan "Spreken over K'