Beren op de weg
“Dat doe je maar met papa en mama”, hoor ik de Limburgse oma langs de waterkant tegen de huilende kleindochter zeggen. Het is 28 graden op het strand van Scheveningen, de zee laag en kalm. Opa en oma liggen in korte broek op een kleedje en weerhouden de boze kleuter om ook maar met haar voetjes de zee in te gaan.
Terwijl ik hetzelfde aan het overwegen ben, hoor ik in plat Haags, “ik wil haar anders wel even mee de zee in nemen?” De grootouders knikken gegeneerd en wegkijkend stilletjes dat dat niet nodig is. De beer van een vent, tatoeages, lang haar, volhardt. “Dat is toch zielag, is ze op het strand en mag ze de zee niet in. En waarom gaan jullie zelf niet dan?” Het echtpaar krimpt nog verder ineen bij zoveel Haagse directheid en mompelt iets over een ijsje.
Om op dit stuk strand te komen moet je goed ter been zijn. Het lijkt er niet op dat hun gebrek aan fitheid of ouderdom het koele water afwijst. Ik zie een mengeling van angst en terughoudenheid. Alsof een lekkere duik en spatterende lol niet voor hun is weggelegd. Het hoeft niet, gebracht als deugdzame bescheidenheid maar onderhuids een ongenoegen om niet vrijuit te mogen leven. Laat ons maar.
Een vriendin vroeg me laatst of de kanker me ook iets gebracht heeft. Ik geloof dat ik voor de kanker ook al doorhad dat liefde het belangrijkst is. Wat het me gebracht heeft is een andere kijk op angst.
Angst voor de dood werpt een ander licht op alles waar je niet voor hoeft te vechten of vluchten. Het laat je kijken naar je eigen angst. Angst laat je je grenzen zien. Ik heb vroeger menig grens overschreden omdat ik mijn angst niet zag, bang om niet lief of stoer genoeg te zijn. Angst heeft zin. Vroeger zag ik overal beren op de weg en als er geen stond, dan verzon ik hem wel. Zolang ik maar niet mijn echte angsten onder ogen hoefde te zien.
Het is niet zo dat ik geen angst meer ken. Ik ben nog net zo’n bange poeperd als voorheen. Zeker als ik gestrest ben. Naast mijn zoon, net z’n rijbewijs, aan het stuur op weg naar Frankrijk ben ik net mijn moeder naast mijn vader aan het stuur, vroeger op de Périférique. Ik roep nog steeds als ze in mijn ogen te ver in zee zijn. Ik ben bang dat de kanker terug komt.
Maar die zee en die golven, inclusief de onderstroom, die zijn ook voor mij. Ik sta steviger en word niet meteen meer meegesleurd. Sinds de kanker zeg ik vaker ja in plaats van ja maar. Als je dan toch hier bent, wil je er van genieten ook. Nu ik nog leef, dan mét in plaats van om mijn angst heen, voluit.
Binnen vijf minuten heeft het stel met kleindochter het strand verlaten. Ik wacht even totdat Haagse Harry een ander zwemmaatje gevonden heeft voordat ik de zee in duik. Dat is geen angst. Gewoon een beer waar ik geen zin in heb.
1 reactie
Heerlijk stukje. Geweldige uitsmijter ook, die beer :) En heel herkenbaar.