NIETS AAN DE HAND
Ik sluit mijn ogen en hoor je lieve stem.
Zachtjes knijp je in mijn hand.
Onze handen begrijpen elkaar.
Ook nu laat je mijn hand niet los en fluistert: ‘niets aan de hand.’
Wederom duw je mij voort in een rolstoel.
Deze maal ben ik niet bont en blauw.
‘Onze liefde zal nooit voorbijgaan,’ stamel ik.
Je grip verstevigt zich.
De lange gang op de afdeling radiologie lijkt langer te zijn dan ooit. Een schat van een verpleegster herkent mij nog.
‘Hé Asko, ja effe een MRI-scan, draai jij je hand niet voor om toch?’
Mijn mondhoeken krullen op de automatische piloot omhoog.