Camp 1 W2

In de tweede week na de diagnose vulden de dagen zich soms als dikke mist, soms als ijzige helderheid. Elke ochtend leek de realiteit langzaam binnen te sijpelen, op zoek naar nieuwe woorden voor oude zekerheden die plotseling verdwenen leken. En op vrijdag, toen ik dacht dat de storm wat was gaan liggen, kwam hij met dubbele kracht terug. Het was een kille dag vol angstige gedachten die kwamen opzetten zonder enige waarschuwing, afgewisseld met momenten van berusting die amper bleven hangen. De PHPD waar we vaker over grapten – pijntjes hier, pijntjes daar – was als een achtergrondruis waar ik maar niet aan kon ontsnappen. Ik dwaalde wat rond op internet, soms met zinvolle vragen, soms verloren in de bodemloze put van veronderstellingen. Een middagwandeling naar de supermarkt bracht weinig verlichting; de wereld leek vaag en ver weg, alsof ik maar half aanwezig was. Licht in de benen, een beetje minder druk op de borst dan de vorige wandeling, maar toch… de afstand was voelbaar. We maakten een eenvoudige maaltijd en gingen vroeg naar bed, hopend op een rustige nacht. Voor het eerst in dagen lukte het, een beetje.

Op zaterdag voelde het anders, haast rustig. Ik schreef over de eerste week en besefte hoe ver alles leek, als een vreemde mix van ongeloof en overlevingsdrang. De angst bleef knagen, vooral wanneer ik dacht aan hoe mijn lichaam nu voelde in vergelijking met vroeger. Later stapten mijn lief en ik op de fiets en reden naar de stad. De lucht was ongewoon warm voor oktober, de zon bijna troostend, en de markt was druk en levendig. Eenmaal in die drukte voelde ik me apart – alsof ik mezelf aan de kant van de levendige wereld had geplaatst en alleen toekeek. Een kippeling van de lokale kippenboer en een zacht ijsje lieten me even genieten. Die avond aten we buiten de deur met ons ‘nichtje’ en haar vriend. Enkele maanden geleden klommen we samen nog door de bergen van het prachtige Tirol – die mooie, spannende en fysiek uitdagende klimroutes. Zou dat de laatste keer geweest zijn?  Het voelde zo raar en groot om daar aan te denken. Gelukkig was de avond vol leven en gelach en geen moment overschaduwd door mijn zorgen.  De ontdekking van een kleine muis in een donker hoekje van het restaurant duwde ons weer richting huis.  We gingen vroeg naar bed, moe maar tevreden. Toch was er die onderhuidse onrust – alsof ik nooit helemaal kon ontspannen, zelfs niet in slaap.

Zondag begon kalm. In bed, half in gedachten verzonken, keek mijn lief naar de documentaire “Diagnose De Wild”. Het beeldscherm verlichtte de kamer zachtjes terwijl DJ Ruud de Wild zijn reis deelde – de momenten van ongeloof, de angst en de veerkracht die kwamen na zijn eigen diagnose darmkanker. Zijn toenmalige partner, Olcay Gülşen, aan zijn zijde, deelde die stille spanning en het onverwachte onderweg. Het was alsof elk beeld een spiegel ophield, de emoties herkenbaar en tastbaar.  Later bezochten we vrienden, hielden de gesprekken licht en alledaags. Tussen de verhalen door voelde ik de toekomst ineens broos en onbekend, de plannen voor het komende jaar als een surrealistisch schilderij van iets wat misschien niet meer in mijn leven paste. Zouden we niet gewoon beter alles last-minute kunnen plannen zonder vooruit te kijken? De vermoeidheid nestelde zich opnieuw vroeg die avond en opnieuw zochten we vroeg ons bed op, hopend op een nacht die het ons beiden een beetje zou gunnen.

Maandag was een dag van wachten. Het multidisciplinaire team zou mij bespreken, maar tot woensdag zou ik geen enkel antwoord krijgen. Wachten in een soort vage spanning, elk uur dat voorbij tikte voelde alsof het iets meedroeg dat ik niet goed kon bevatten. Afleiding kwam in de vorm van Vlaamse stemmen en goede muziek op mijn favoriete digitale radiozender Willy en een handjevol lieve berichten van vrienden die ons moed toewensten. In de middag zat ik bij de mondhygiëniste. Het tandvlees protesteerde bij elke aanraking; het leek alsof mijn lichaam op zoveel manieren zijn grenzen aangaf. We maakten een maaltijd en doken daarna in een aflevering van Kamp van Koningsbrugge. De veerkracht van anderen bracht een vreemde bewondering en een lichte droefheid – mijn eigen veerkracht voelde bijna ongrijpbaar, als iets dat net buiten mijn bereik lag. De nacht bracht wat rust, tot mijn lief in het midden van de nacht wakker werd en weer begon te piekeren, de last onbewust opnieuw zwaar op onze schouders rustend.

Dinsdag was vreemd stil. Ik fietste naar het IPSO-huis, waar ik hoopte wat helderheid of kracht te vinden. De stemming was er eerder leeg en vlak, een lome balans tussen angst en een vreemde, intense vermoeidheid. De gesprekken daar brachten toch wat warmte, momenten van steun die als korte lichtstralen door mijn dag heen schoten, genoeg om mezelf te herinneren dat ik niet alles alleen hoefde te dragen. Maar het lichaam bleef zeuren, bleef signalen afgeven, alsof het me constant probeerde te vertellen dat niets meer vanzelfsprekend was. De hyperventilatie werd de scherpste herinnering aan die dag, een spiegel van mijn eigen angst.

Toen kwam woensdag. Het voelde alsof we al het andere hadden doorstaan om tot dit moment te komen. Samen reden we opnieuw naar het ziekenhuis, stemmingloos, zwijgend maar samen, elk van ons onze gedachten verbergend achter een stil masker. Daar, in de gang van de afdeling, voelde ik hoe de spanning me bijna overnam, terwijl mijn lief snel nog een kopje thee ging halen. We waren tenslotte ruimschoots op tijd en moesten nog zo’n 25 minuutjes wachten. Maar nog voor ik goed kon ademhalen stond de arts in de wachtkamer, mijn naam roepend. Ik stond daar alleen en voelde een golf van onrust toen ik hem moest vragen om even te wachten. “Dit is niet het juiste moment,” hoorde ik hem zeggen.

Met snelle passen liep ik de gang in, en daar zag ik haar – een bekertje thee in haar hand, haar blik gericht op de grond. Toen ze me zag, wist ze meteen dat het tijd was. We liepen samen terug, mijn hand in de hare, en gingen zitten. Het was alsof de tijd zich samenperste in dat moment, al het wachten, al die spanning – alles leidde hiernaartoe. De arts keek ons aan en het eerste wat hij zei was: “Er zijn geen uitzaaiingen gevonden, laten we daar maar mee beginnen.”

Die woorden klonken als een echo in mijn hoofd, een vreugde die zo groot en onwerkelijk was dat ik even verstarde. Ik keek naar mijn lief, en haar blik, vol ongeloof en opluchting, vulde me met een gevoel van vrijheid en vreugde dat ik in weken niet had gevoeld. Alles leek ineens lichter en eenvoudiger. De arts legde verder uit, sprak over een behandeling die snel zou beginnen, de operatie die gepland stond en een toekomst die weer perspectief leek te bieden. Dit was het nieuws waar we stilletjes op gehoopt hadden, het beste scenario dat ik niet eens had durven uitspreken.

Toen we het ziekenhuis verlieten, voelde het alsof ik uit een schaduw stapte en voor het eerst weer het zonlicht zag. Het nieuws bracht een soort verlossing die zich steeds verder over me uitstrekte. We belden enkele dierbaren, deelden onze opluchting en kregen warme reacties terug. Ieder telefoontje, elk woord van vreugde bracht een extra laag van lichtheid, alsof ik opnieuw leerde ademen.

Later die middag maakten we een wandeling in het bos, onder de rijke kleuren van herfstbladeren die als een deken over de aarde lagen. Dit was een plek vol herinneringen, met sporen van haar moeder, waar ze hier vaak mee wandelde in de korte periode dat ze ernstig ziek was. We liepen hand in hand, stil en diep ademend, genietend van het onwaarschijnlijke moment van vreugde dat ons samen terugbracht naar het nu. De dag eindigde in een charmant Italiaans restaurant, waar de geur van versgebakken pizza en aromatische kruiden ons begroette. We genoten van een heerlijke maaltijd, deelden onze gedachten en opluchting, terwijl de kaarsen op de tafel een zachte gloed verspreidden. Elke hap was een viering van het leven, een toost op de toekomst en het voelde alsof de wereld om ons heen even stil stond. Alles voelde ineens warmer, zachter en meer aanwezig, alsof we deze dag voor altijd mee wilden nemen.

1 reactie