1. ‘U heeft kanker’

Het is ergens rond middernacht als ik geïrriteerd wakker wordt van een pijnlijk voorwerp dat tegen mijn borstkas drukt. "Zeker weer een verdwaalde stuiterbal van die kinderen", mijmer ik. Ik draai me om en slaap verder. Als ik de volgende ochtend wakker word denk ik terug aan het voorval van afgelopen nacht. Ik ga rechtop zitten en kijk om me heen, ik zie geen verdwaald speelgoed. Mijn hand zoekt de plek op waar ik eerder die nacht de pijn voelde, en dan verstijf ik. Ter hoogte van mijn linkerborst voel ik een flinke ovaalvormige knobbel. Mijn hartslag verhoogt en paniekerig denk ik aan het ergste. Verdwaasd staar ik enkele minuten voor me uit. Dan grijp ik mijn telefoon en bel ik de huisarts. Als de assistente vraagt wanneer ik langs wil komen twijfel ik. Ik wil het liefst nu meteen op mijn pantoffels naar de praktijk rennen. "Doe maar morgen", antwoord ik tegen mijn zin in. Een doktersbezoek op deze dag komt niet uit, ik word verwacht op mijn werk en ik wil niet onnodig een collega opzadelen met mijn afwezigheid. Nadat ik de telefoon heb opgehangen kleed ik me aan en maak ik me klaar voor de werkdag. Ondertussen voel ik mijn hart kloppen in mijn keel en mijn brein draait overuren. Ik bel opnieuw de dokter. "Doe toch maar vandaag", zeg ik tegen de assistente. Gelukkig kan ik meteen terecht.

De huisarts voelt voorzichtig aan de zwelling in mijn borst. Hij lijkt niet onder de indruk. "Het is vermoedelijk een cyste", stelt hij me gerust. Voor de zekerheid verwijst hij me door naar het ziekenhuis voor verder onderzoek. Ik zoek op google naar cystes en ontdek dat dit een veelvoorkomende en onschuldige aandoening is. 

Twee dagen later kan ik terecht bij een radioloog in het ziekenhuis. Met een echo-apparaat bekijkt hij de knobbel in mijn borst. "Het is geen cyste", concludeert hij. Heel even sla ik weer aan het twijfelen en angstige gedachten schieten door mijn hoofd. Hij vervolgt zijn bevindingen: "Het is naar alle waarschijnlijkheid een fibroadenoom.  Een goedaardige ophoping van bind-/ en klierweefsel, geheel ongevaarlijk." Ik blaas mijn ingehouden adem uit en ik lig er weer ontspannen bij, overtuigd van een storm in een glas water.  Voor de zekerheid neemt hij een punctie van het gezwel en ik moet een mammografie laten maken. Even later zit ik in een ruimte met een specialistisch verpleegkundige die een vervolgafspraak met me inplant voor de definitieve uitslag. Er wordt me verzocht om dit keer niet alleen te komen. Ik ga enigszins gerustgesteld naar huis.

Een week later zitten mijn man en ik op de afdeling oncologie in het ziekenhuis. We zijn lichtelijk gespannen maar we gaan er eigenlijk blind vanuit dat er niets aan de hand is. De vermoedens van de arts wezen immers op een goedaardige fibroadenoom. De chirurg die het verlossende woord komt brengen laat ons twintig minuten wachten in zijn spreekkamer. "Als het slecht nieuws zou zijn dan had hij ons hier niet laten wachten", grapt mijn man. Ik stem ermee in. Dan komt de chirurg binnen, hij verexcuseert zich, gaat zitten, schuift zijn stoel aan en pakt mijn dossier erbij. Hij kijkt ons aan en laat er geen gras over groeien: "u heeft borstkanker". Ik kijk hem vol ongeloof aan... kanker? Ik? Ook mijn man kijkt of hij water ziet branden. We wisten dat deze uitkomst een reële optie was maar voor ons leek het uitgesloten. Misschien waren we al die tijd naïef geweest maar mijn omstandigheden leken zo gunstig;  ik ben jong (37 jr), gezond en ik sta midden in het leven. Ik voel me niet ziek en ik leef en eet gezond, hoe kan juist ík deze ziekte krijgen? Na het gesprek met de chirurg stap ik direct in een rijdende trein. Er worden afspraken gemaakt op allerlei afdelingen. Een onderzoek hier, bloedprikken daar en niet te vergeten de gevreesde PET-/CT-scan. Die scan is noodzakelijk om te bepalen of er uitzaaiingen in mijn lijf aanwezig zijn. Mocht dit het geval zijn dan is er geen kans meer op genezing, legt de arts uit. We kunnen na het weekend terecht voor het onderzoek naar uitzaaiingen. 

Geschokt en met betraande ogen verlaten mijn man en ik het ziekenhuis. We weten niet wat we tegen elkaar moeten zeggen. Als eerste bel ik mijn moeder. "Het is niet goed", zeg ik als ze opneemt. Ze vloekt en stelt duizend vragen. Ik kan ze niet beantwoorden. Word ik beter? Ga ik dood? Welke behandeling krijg ik? Ga ik mijn haar verliezen? Dat laatste kon de chirurg overigens dan weer wel beamen. Daar gaan mijn lange blonde lokken.

Als we thuiskomen zit de huiskamer binnen korte tijd vol. Mijn broer en zijn vriendin hebben hun bedrijfsuitje onderbroken en mijn moeder zit al te wachten op de bank. Tijd voor bezinning is er niet; omdat ik het een ondraaglijk idee vind om een heel weekend in onzekerheid te zitten over mogelijke uitzaaiingen bellen we alle ziekenhuizen in de regio af in de hoop een snellere scanafspraak te bemachtigen. Helaas, dit lukt niet, overal zijn de wachttijden langer dan een paar dagen en soms zelfs weken. Er zit niets anders op dan wachten. Het aankomende weekend zal het langste weekend worden dat ik ooit heb doorgemaakt.

1 reactie