Dit moet wel heel erg zijn.

‘Willen jullie een kopje koffie? Of liever een kopje thee? Water mag ook hoor.’ We zitten hier ongemakkelijk. Onze eerste ontmoeting met de oncoloog is aanstaande. We zijn in afwachting laten we maar zeggen. ‘Kopje koffie?’ De mensen hier schijnen gewoon te zijn met de vraag. ‘Graag met wat suiker.’ We zitten aan een tafel. Iets wat je in een reguliere bruine kroeg de stamtafel zal noemen. Bladen verspreid over de tafel. ‘Leven met kanker’, lees ik. Oké, ik zit hier niet voor mijn lol kennelijk.

Een klein halfuur geleden zijn we het ziekenhuis binnengelopen. Opzoek naar gebouw E. Daar moeten we zijn. Gelijk na de ingang gebouw A en B. Dat is logisch. Hiermee is de richting voor ons duidelijk. Gebouw E. ‘Ik ga nog even naar het toilet’, zeg ik. Een gewoonte van mezelf geworden. Bang als ik ben dat ik anders plotseling in een gesprek of onderzoek nodig moet. 

Na een kleine stop vervolgen we onze zoektocht. Kop vol spanning voor het gesprek vandaag. Gebouw C. Gebouw D. We naderen de achteruitgang. Met daar een tuin en zitjes. Verder gaat het niet. Gebouw E. Een bordje wijst naar de draaideuren. De tuin in. Naar buiten. Tegen de tuin aan staat een soort bunker. Dit blijkt na wat onderzoek gebouw E. 

Gebouw E. Bunker. Achteraf verscholen. Ik zeg tegen mezelf: ‘Dit moet wel heel erg zijn.’ Poli oncologie.

Een gezellige roezemoes vult de ruimte. Rondom de stamtafel allemaal zitjes. Zeg maar zetels. Stoelen waar je wanneer het moet nooit meer uitkomt. Sfeervolle verlichting. Ik kan niet anders zeggen. Mensen lopen naar buiten. Mensen komen naar binnen. Veruit de meesten in paren. Ik doe een spel met mezelf. Wie van de twee heeft kanker. Dat ze beiden tegelijk kanker hebben lijkt me om de een of andere reden ongeloofwaardig. Nergens op gestoeld, maar goed. Wie van de twee heeft kanker. Is nog best moeilijk moet ik zeggen! Na enige tijdje geef ik het op. 

Het voelt haast gezellig hier. Het voelt haast warm hier. Als je niet beter zou weten kom je hier voor de lol. Als je dan toch ergens wachten moet dan maar hier. Even een bakkie bij het grand café. Gezellig. Ilse pakt het blad waarop staat ‘Leven met kanker’. Het ziet er glossy uit. Ik ben hier kennelijk niet voor mijn lol. Men heeft hier enorm zijn best gedaan het cosy te laten zijn. ‘Dit moet wel heel erg zijn.’

’Meneer ……’, hoor ik achter mij en draai me om. Een witte jas. Een vriendelijk gezicht. Mijn ogen ontmoeten voor het eerst die van mijn oncoloog. ‘Loopt u met mij mee?’ Een vriendelijke knik. Glimlach. ‘Dit moet wel heel erg zijn.’ Ik ben hier niet voor mijn lol.