9. Hallucinaties part 1

9. Hallucinaties part 1

Voor mij is dit het lastigste hoofdstuk om te schrijven. Wat ik nu vertelt ligt in het diepste van mijn ziel verborgen. Ik stel me zo voor dat deze herinnering ver op de bodem van de zee verborgen ligt, in het donkerste gedeelte van de zee waar de meeste vissen zich niet wagen. Bang voor wat daar ligt en wat dat men hen zal doen. Dat stukje zee waar niemand zich aan waagt. Daar ligt iets verborgen wat zich verborgen laat omdat ik het hem zeg. Maar zo nu en dan wurmt het zich een weg naar boven en zet hij mijn wereld weer op zijn kop.

Dat verborgen stuk is de periode op de intensive care nadat ik wakker werd gemaakt en de eerste dagen op de KNO afdeling. Daar waar ik hallucinaties had, dingen zag die er niet waren en zo angstig was dat ik terug ging naar mijn kindertijd. Zoals ik eerder omschreef weet ik niets meer van het moment van wakker worden en val je dus midden in mijn herinnering, waarvan ik niet weet wanneer dit was. Tijd en plaatst ontbreken. Ik was er en ook weer niet.

Ik lig in een bed en kijk naar het plafond. Ik kan niet ver kijken want mijn hoofd beweegt niet goed mee. Ik kan een stukje naar voren kijken en zie dan een gedeelte van mijn lichaam. Bewegen kan ik niet, zelfs een vinger optillen lukt niet. In het plafond zitten plastic spiralen die draaien. Je ziet ze wel eens op feestjes of verjaardagen. Van die draaiende spiralen die draaien door de wind en allerlei vormen aannemen. In de eerste instantie dacht ik dat dit was om de afdeling wat op te vrolijken. Alle vormen hadden kleuren en glinsterden. Maar op een gegeven moment worden deze vormen mijn nachtmerrie.

Mijn bed lijkt op een roltrap. Hij is heel smal en loopt af naar beneden. Ik lig met mijn hoofd boven en lig schuin zoals op een trap. Eens in de zoveel tijd (bij mijn weten om het half uur en soms zelfs om de 10 minuten) begint het bed te bewegen. Hij rijd me naar de achtergrond, ver weg van alle andere bedden zodat ik moederziel alleen lig. Ik lig helemaal tegen de muur aan en voor mij is een grote verrijdbare muur neergezet, zodat ik niets of niemand kan zien. Na een tijdje begint mijn bed weer te bewegen en weet ik al wat er gaat gebeuren. Over niet al te lange tijd komen er twee mannen aan, dit zijn geen verpleegsters. Dit zijn mensen die dit de hele dag doen, enkel en alleen mensen verplaatsen. Ze zijn hardhandig en horen mijn geschreeuw om hulp niet. Alstublieft, niet nog een keer, ik wil niet over naar een nieuw bed. Maar ik weet, het heeft geen zin. Het gaat gebeuren.

Ik wordt op een kar gelegd, een heel laag karretje waarbij ik zo goed als de grond raak. Het is zo’n karretje die je ook gebruikt als je verhuisd en waar je zware spullen opzet. Dan wikkelen ze me in doeken en zeggen tegen elkaar dat ‘we kunnen’. Alles in mij doet pijn en schreeuwt. Maar ze horen me niet en ik kan niet bewegen. Ze rijden me naar de andere kant van de afdeling en daar zie ik het bed al klaar staan. De verpleegkundige is er op deze momenten altijd bij en legt mij in bed. Hij legt me aan het begin van het bed, bij het voeteneinde en duwt me dan omhoog. Daar legt hij me in dekens vast en zorgt dat de bel bij mijn hand ligt. Deze situatie herhaalt zich eindeloos. Net wanneer ik wil gaan slapen of een beetje lekker lig, beweegt de trap en weet ik, het gaat me weer gebeuren. Ik wordt weer verschoven. De trap (mijn bed) waarop ik lig die zakt, net als de roltrap, steeds verder in elkaar. Zodra de trap beweegt, weet ik, ze komen me halen. Ik huil iedere keer. Alsjeblieft, niet weer, laat me in dit bed. Maar nooit zeggen ze iets, de mannen die me halen. Ze nemen me mee.

Ik raak in paniek als ik de bel laat vallen of hem even niet kan vinden. Dit gebeurt ook op een keer, net wanneer ik dringend de verpleger nodig heb. Alle verplegers op de afdeling zijn zwart gekleurd. Later begrijp ik dat dit komt voor de beademing. In het ziekenhuis was iedereen om mij heen eerst zwart gekleurd, daarna oranje en daarna geel alvorens ze hun eigen huidskleur weer kregen. Alle zusters of verplegers waren dan ook voor mij hetzelfde. Zwart gekleurd met grote witte ogen. Hele grote witte ogen met witte randen eromheen. Hun ogen waren niet in verhouding met hun gezicht, maar ik wist wel meteen dat diegene een zuster of verpleger was. Ik kan me niets herinneren van hoe mijn familie eruit zag op de IC. Op de KNO waren zij allemaal oranje maar op de IC staan ze niet meer in mijn geheugen. Op het moment dat de bel uit mijn handen viel raakte ik in paniek. Er was geen verpleger te bekennen en ik schreeuwde om hulp. Help, red me, alsjeblieft kom hier. Help help help. Maar niemand kwam. Ik had geen stem en niemand kon me horen. Maar van binnen schreeuwde ik moord en brand. Er was een man in de kamer op een trap. Hij stond een klusje te doen aan de lamp in het dak schuin boven mij. Ik zag hem in mijn ooghoek en vroeg hem iemand te halen voor me. Maar dat was niet zijn taak zei hij. Help me, help me, smeekte ik. Maar hij gaf geen gehoor. Lange tijd later kwam er iemand kijken van de verpleging en huilde ik van binnen. Want niet alleen bleek dat mijn bel gewoon bij me lag, ik besefte dat ik alleen was.

De spiralen die in het plafond zaten kwamen naar beneden. Dit bracht een bepaalde geur met zich mee die ik niet kan omschrijven. Van de geur werd ik misselijk en bang. Die geur betekende dat de dingen gingen bewegen. Mijn bed, maar ook die spiralen, die vormen in het plafond. Ze gingen draaien, maakte zich los van het plafond en zweefden door de lucht om uiteindelijk op mijn bed en op mij te landen. De spiralen en vormen kwamen op mijn lichaam terecht, op mijn gezicht en op mijn bed en wat ik ook deed, ik kon ze niet weghalen want ik kon me niet bewegen. Ik zat vast in mijn lichaam en hoe er ik mijn best ook deed, ik kon niets doen om uit deze nachtmerrie te komen. De verpleger zei op een dag dat hij de spiralen weg zou halen en hij schudde met zijn handen over mijn bed om ze eraf te halen. Maar zodra hij de kamer uit liep kwamen de spiralen opnieuw naar me toe en landde ze op mij.

Het bed dat in elkaar schoof, ik die steeds verplaatst werd en de enge draaiende spiralen die landen op mijn bed. Dat was mijn IC periode. Voor mij was dit levensecht. Dit was mijn wereld. Ik voelde me machteloos, alleen en bang.

Voor mijn gevoel lag ik er continue alleen (ik weet van anderen dat dit absoluut niet zo is) en kon ik me alleen maar overgeven aan de situatie. De situatie die ik daarna diep zou verbergen in de donkere zee.