Hey you. Een anti-hymne aan kanker – een relaas voor iedereen die ik liefheb, of lief zal hebben.

Lieve jij,

Dit ben ik. Ik ben een flapuit. Helemaal eerlijk durf ik echter niet altijd te zijn. Soms wil ik zó veel dingen zeggen, maar krijg ik het gewoon niet over m’n lippen. En als ik dan een keer de stoute schoenen aan denk te trekken, klap ik al snel weer dicht. Ongeacht de reactie, maak ik me alweer zorgen over wat “ze wel niet van me zullen vinden.” Een slijmbal. Een meisje-meisje dat te hard van stapel loopt. Een trut. Maar bovenal een aansteller. Dus maak ik er maar een grap van, of een sarcastische opmerking. Of, ik zeg het gewoon toch maar helemaal niet. Want op vermijding kun je ook niet reageren. Dit ben ik. Ik zit altijd in m’n hoofd. De motor draait 24/7. Als ik niet bezig ben met wat ik wíl zeggen, maak ik overuren in de analyse van wat ik al gezegd heb. Opmerkingen die zó klein en insignificant waren en nu alweer vergeten zijn, worden opnieuw en opnieuw afgespeeld, herhaald, ontleed. Ik baseer zelden mijn paniek, angsten en overtuigingen op expliciete reacties en uitingen van de ander. Het zijn de momenten waarin ik niets hoor of terugkrijg die de tandwieltjes doen ratelen. Het zijn al die situaties, vriendschappen en relaties die nergens op uitliepen die mij ervan overtuigen dat ik te veel ben. Terwijl ik tegelijkertijd bang ben dat dat allemaal juist niet lukte, omdat ik nooit een keer het achterste van mijn tong liet zien. Ruzie met een vriendin? Laten we mezelf de schuld van de situatie geven in het gesprek, of gewoon maar helemaal niet meer praten. Weer nergens op uitgekomen in de liefde? Ach, dat ligt aan het feit dat ik niet simpelweg durf te zeggen wat ik echt wilde, wat ik echt voelde. Wat moet iemand met een sarcastisch mens dat zichzelf tekortdoet en wegkijkt wanneer je een compliment probeert te geven?Iemand die heel nonchalant, terloops, iets over zichzelf mededeelt maar er niet over wil praten. En toch zo verlangt naar iemand die alles weer goed kan maken door enkel een lach, een kus of een arm om haar heen. Ze wil er vooral niet over praten. Maar god, wat wil ze graag gehoord worden. 

Dit ben ik. Ik voel zó veel. Mijn hoofd gaat er continu met mijn hart vandoor. En wanneer mijn hoofd zich bedenkt, is mijn hart al niet meer te redden. Ik vertrouw mijn gevoel niet meer, het wordt geleid door complottheorieën. Ik ben mensen tot last, ik val van de ene moeilijke situatie in de andere, of ik maak er zelf een potje van. Dus als iemand mij enigszins gezien laat voelen, voelt dat bijzonder. Dat ik wel gezien maar niet gehoord word, vergeet mijn hoofd dan maar even voor het gemak. Want als mensen me echt zouden horen, ben ik ontzettend bang dat ze een nieuw wereldrecord sprinten zouden vestigen. Tegen deze tijd heeft mijn hoofd mijn hart echter wel al wijsgemaakt dat dit het is, ik word gezien. Dat dat dan niet alles, maar slechts een fractie van mij is, neem ik op de koop toe. Ze zouden namelijk gek zijn om alles van mij aan te willen gaan, gek worden, ben ik bang. En zo overtuigt mijn hoofd mijn hart ervan dat die mensen die genoegen nemen met mijn have waarheden, mijn scripts, dat zij het wel moeten zijn voor mij. Een vriendin die huilend op de stoep staat terwijl ik eigenlijk mezelf even niet eens aankan? Kom maar binnen! Vrienden die niet snappen dat ik niet meer dan dit kán geven, kan doen – niet weet hóé – en mij daarom vertellen hoe het wél moet? Amen, natuurlijk, je hebt gelijk, bedankt! Als ik dit niet doe, als ik naar mezelf blijf luisteren, als ik niet luister naar jou en jouw ideeën en hulp, komt er niets van me terecht. 

Dit ben ik. Ik ben onzeker over alles wat ik doe, zeg, vind, nagenoeg alles wat en wie ik ben. Ik stop nooit met nadenken, zo ook over wat anderen van me vinden. Ik vul met het grootste gemak in wat anderen al dan niet leuk aan me vinden. Als ik over straat loopt – want misschien vinden ze me raar of merken ze op dat ik mijn voeten scheef neerzet. Als ik iets zeg – want misschien vinden ze mijn stem irritant, ik ben een betweter, ik onthoud rare dingen en kom er als een psychopaat twee jaar later ineens op terug, ik zeg te veel dingen (waarop niemand zit te wachten), ik praat überhaupt te veel, en zo ook over mezelf. Als ik een stukje, een écht stukje, van mezelf probeer te delen – want ik ben een aansteller, vind ik. 

Dit ben ik. Ik wil geen medelijden. Ik wil iets dat grenst aan medeleven, maar weet zelf niet eens zeker wat dat dan is. Ik wil dat iemand die mij aanhoort me niet zielig vindt, maar ook niet ondermijnt wat er gebeurd is. Iemand die precies weet dat niet alles wat in mijn hoofd gebeurt ligt aan wat me is overkomen – en daar altijd op terugkomt – maar niet vergeet af en toe te erkennen wat ik heb meegemaakt en me vraagt het nog eens te vertellen. Ik wil dat, als ik het je vertel, je me niet anders gaat zien, anders gaat behandelen. Maar ik weet dat ik dat niet in de hand heb. Ik weet dat ik veel te veel van je vraag, onrealistische en onhaalbare verwachtingen en wensen heb. En ik weet dat ik je niet eens een eerlijke kans geef, geen ruimte voor een echte, eigen reactie, eigen gevoelens. Want, ondanks mijn voornemen het totaal open en eerlijk te vertellen, weet ik nu al dat het script onbewust al klaarligt. Ik heb al lang ingevuld wat je al dan niet van me gaat denken en vinden, wat je al dan niet gaat voelen. Ik ben een aansteller – straks vind jij het nog allemaal heel erg voor me, krijg je medelijden. Ik vind dat ik al te veel verteld heb – jij hebt nog niet eens een kwart van het verhaal gehoord. Ik pak het in met nonchalant pakpapier en doe er een strik van sarcasme omheen – jij krijgt de kans niet om alles te horen of hier iets van te maken, je eigen gedachtes, gevoelens en meningen te vormen. Dat heb ik namelijk al lang voor je gedaan, geen zorgen. Vanaf het moment dat ik je tegenkwam, heb ik besloten dat jij degene ging zijn bij wie ik ging leren mijn muur te laten zakken. Van jou ging ik leren eerlijk te zijn, naar anderen en naar mezelf. Ongeacht de uitkomst, wat er ook met en tussen ons zou gebeuren, ging ik jou voorzichtig aan mijn verhaal proberen te vertellen. Ik hoop dat jij het waard bent om het gevoelsmatig te riskeren. Ik weet dat ik het waard ben, verschuldigd aan mezelf, om deze doodenge stap op zijn minst te proberen te zetten. Ik ga leren dat – ook met de deksel op mijn neus – het wel weer goedkomt. Nu bereid ik me al tijden voor op hoe en wanneer ik het je ga vertellen. Hoe dóén anderen dit in vredesnaam?Wanneer is zoiets vertellen te vroeg, te snel? En, wanneer is het te laat? Wat straal ik uit als ik het je vertel? Dat ik verwacht dat je hierop zit te wachten, dat je mij zodanig mag dat je er klaar voor bent om lief, leed en persoonlijke gevoelens te delen? Dat ik ervan uitga dat je deze onzekerheid schattig vindt, in plaats van lastig, vermoeiend, frustrerend?

Dit ben ik. Ik ben bang dat mijn bagage je wegjaagt. En als het niet de bagage is die je doet vertrekken, dan ben ik bang dat ik dat zelf wel doe. Je verdient iemand die open is en openstaat. Ook voor jouw reactie, hoe moeilijk ze die ook vindt.

Lieve jij,

Dit ben ik. Ik maak het mezelf té lastig. Ik ben over nagenoeg alles onzeker – zowel over wie en hoe ík ben, als over wat dat doet met mijn omgeving. Ik ben altijd al tien stappen verder in mijn hoofd. Ik geef nagenoeg niets en niemand de kans om zomaar te zijn – alleen maar “te zijn” – want ik heb al bepaald dat ik te veel ben, het te veel is.

Dit ben ik. Ik heb kanker gehad. Twee keer, in vijftien maanden. Ik ben geen overlever. Ik ben ook niet sterk geweest. Ik heb gewoon mazzel gehad bij een ongelukkige situatie. Het is toeval geweest dat de medicatie geholpen heeft – althans, de tweede keer. Ik heb niets beter of anders gedaan dan zij die het niet hebben overleefd. Ik vind nog steeds dat ik geen kanker heb gehad. Andere mensen hebben kanker, en dat is heel erg. Oma, Bianca, Yvonne en zo veel anderen zijn er daarom niet meer. Hele relaties, gezinnen en families lijden hieronder, worden totaal opgeschud door deze vreselijke ziekte. Maar dat ben ik niet. Ik ben niet wat je ziet en leest, op tv en in de krant. Ik ben nooit zielig geweest, dat waren zij. De moeders die te ziek waren om voor hun kinderen te zorgen. De mannen die hun vriendinnen geen kinderen meer konden beloven. De grootouders die hun oogappeltjes niet meer konden zien opgroeien en vertroetelen. De mensen die er niet meer voor hun vrienden konden zijn, omdat ze het verloren van de ziekte. 

Ik ben nooit zielig geweest. Dat was mijn familie, vind ik. Mijn ouders, die hun enige dochter niet konden helpen en wekenlang in het ziekenhuis moesten achterlaten. Mijn opa, die zijn vrouw veel te vroeg hieraan had verloren en bij god niet snapte hoe zijn kleindochter dit ook kon hebben. Mijn oom en tante, die zagen hoe moeilijk ik het vond dat ik niet met mijn allerliefste nichtje en neefje kon zijn, omdat ik te zwak en vatbaar was. Ik ben nooit zielig geweest. Ik ging naar het ziekenhuis en liet toe wat er moest gebeuren. Ik wist nooit hoe ik me de dag erna zou voelen, en liet dus mijn ouders van alles in huis halen en koken, wat ik de dag erna ineens weer verachtte. Ik kon niet onder woorden brengen wat ik voelde – lichamelijk en emotioneel – en liet dus weinig hulp toe, want ik wist niet wat ik wilde. Ik hoefde louter alles te ondergaan – pijn gaat vanzelf wel weer over, braaksel kan worden opgeruimd, slapeloosheid kan worden verholpen en nachtangsten kunnen worden behandeld met flink wat pillen. Mijn ouders konden niet “louter ondergaan,” vond ik. Zij moesten doorgaan met werken en leven, continu antwoorden op mensen die “goede gesprekken” wilden aanknopen en vroegen naar hoe het nou “echt” met ze ging. Zij moesten op bezoek bij mij in het ziekenhuis, en ze moesten me er ook weer achterlaten. Zij moesten zien hoe ik steeds minder helder werd, niet meer kon eten, amper wakker kon blijven. Zij moesten aanhoren hoe ik huilend smeekte om naar huis te mogen, high en emotioneel van de medicatie. Mijn moeder en Jeroen hebben mij op een zondagmiddag huilend op de badkamervloer moeten aantreffen, omdat mijn haar zo rap uitviel dat ik niet eens meer mijn hoofd kon bewegen of aanraken zonder dat het haar met bosjes op de grond belandde. Mijn vader heeft met me moeten bespreken wat ik wilde als het op mijn uitvaart aankwam. Mijn nichtje van twee wilde komen knuffelen, maar mocht niet in mijn buurt komen omdat ik letterlijk geen afweersysteem meer had. Mijn tante heeft moeten aanhoren hoe ik huilend om advies vroeg toen ik – alleen, zonder enig uitzicht op überhaupt iemand om dit mee te moeten oplossen, ervaren en ondergaan – moest kiezen tussen behandeling, of mijn vruchtbaarheid en een eerlijke kans op kinderen. Mijn opa heeft mij naar het ziekenhuis moeten brengen voor scans en bloedafnames, terwijl hij niet snapte hoe deze “minst erge vorm van kanker” – zoals hij het noemde – van mij net zo’n hoopje ellende maakte als van zijn overleden vrouw. Of ze echt zielig waren, laat ik aan hen. Maar ik was het in ieder geval niet. 

Ik heb nooit begrepen waarom de rest van mijn omgeving soms zo verdrietig kon zijn. Om míj, notabene. Zelf brak ik toen Bianca vertelde dat ze weer ziek was. Iemand van míjn dispuut, mijn leeftijd, een vrolijke, levenslustige vriendin, voor de zoveelste keer kanker. Maar het idee dat vriendinnen zich in hun eigen tijd om míj zorgen maakten, daar snapte ik niets van. En toch ging mijn verhaal me vaak voor. Mensen die ik zelden tot nooit gesproken had kwamen me vertellen hoe stoer ze me vonden – want ik was toch dat meisje dat kanker had gehad?! Vaak voelt het alsof ik daarom al 10-0 achtersta. Mijn hoofd kan een zooitje zijn, ik kan een potje maken van wat ik had beloofd te doen, maar andermans veronderstelling “het is ook niks hè, wat je hebt meegemaakt?” lijkt het daar vaak van te winnen.

Zowel tijdens als na mijn ziekte was ik bang dat iedereen altijd maar van alles veronderstelde. Ik denk altijd dat ze “Komt een vrouw bij de dokter” voor zich zagen als ze naar mij keken. Een kale, brakende vrouw die te zwak is om dingen te doen of het huis te verlaten. Een vrouw die veel huilt, met een hoog “waarom ik?!”-gehalte, boos over dat het haar overkomt. Of een vrouw die sterk is en met positiviteit de ziekte heeft bevochten. Fuck positiviteit. Fuck vechten. Het was ondergaan, niet veel meer en niet veel minder. En als ik me goed genoeg voelde, dan deed ik dingen. Ik lag niet alleen maar te treuren, hing niet alleen maar boven de pot en was niet boos op de wereld. Maar men bleef – voor mijn gevoel – maar veronderstellen. Als ik op een goede dag cola op het terras dronk, vroegen ze me of ik daar niet te misselijk voor was. Als ik op de markt mensen tegenkwam, vroegen ze of ik ook zo boos was dat dit míj nou was overkomen. Als ik lachte en vertelde dat het nu wel goed ging – ze kwamen me immers op straat tegen, duidelijk voelde ik me goed genoeg om de deur uit te gaan en door de stad te lopen – werd gezegd dat ik “zo positief” was. Toen ik met kort haar terugkeerde naar Nijmegen en in de kroeg niet voldeed aan flirtregels en vrouwelijkheid, werd verondersteld dat ik lesbienne was. Toen ik een jaar lang niet mocht drinken vanwege de medicatie, werd verondersteld dat ik daarom maar saai was. Toen ik klaar was met behandelingen en het leven weer probeerde op te pakken, werd verondersteld dat ik beter was, helemaal beter – het lag achter me en de enige kant op was vooruit. En er wordt te vaak nof verondersteld dat ik bij elke controle – die inmiddels halfjaarlijks plaatsvindt – bang ben dat het terug is, dat ik elke keer nerveus ben voor de tests, scans en uitslagen. Zoals ik veronderstel dat mensen wat van mij vinden – en wat ze van mij vinden – lijkt men om mij heen te denken te weten wat zelfs ík niet weet: hoe het is om kanker te hebben – gehad. Waarom ik niet altijd doorheb wat ik voel, weet ik niet. Waarschijnlijk vind ik dat niemand zit te wachten op ’s werelds kleinste viool, van mijn tranen wordt niemand beter – ook ik niet. Zodra ik merk dat er dan toch daadwerkelijk iets dwarszit, vind ik eigenlijk dat ik geen recht meer van spreken heb: dat had ik meteen moeten doen. Misschien heb ik stiekem ook veel verdrongen – waarschijnlijk onbewust, op automatische piloot. Het doet namelijk niemand goed om in het verleden te blijven hangen. Dus is het makkelijker om maar verder te gaan. Verstand op nul. Niet denken, maar doen. Standje straaljager. Dit heb ik een tijd goed volgehouden. Toen ging het een tijd niet meer zo goed. Sinds afgelopen zomer zat ik daar ergens tussenin – ik was stabiel. Mijn verstand stond niet per se op nul, ik ging niet aan mezelf voorbij met de snelheid van een door de dampkring stuivende raket. Ik probeerde genuanceerd door te gaan: soms valt het besef van mijn ziekteperiode nog wat zwaar, maar ik was niet meer continu bezig met krampachtig bedenken wat ik wie wanneer vertelde, zo af en toe leek ik zelfs een gemiddelde vrouw met een gemiddeld leven. En toen, jij.

Ik waan mezelf niet een of andere koningin waar de rest van het universum omheen draait. Daarom verwacht ik ook niet dat men direct last heeft van mij en wat ik heb meegemaakt. Ik verwacht niet dat jij miserabeler wordt van het feit dat ik ziek ben geweest. Maar ik vind het wel oneerlijk om je met niet mijn ziekte, maar míj – de overblijfselen hiervan – op te zadelen. Allereerst weet ik zelf namelijk niet wat ik wil. Ik wil geen medelijden, maar wel medeleven. Ik wil het niet over mij hebben, maar wel gehoord worden. Ik wil geliefd worden om wie ík ben – niet om mijn ziekte en het hoge dramagehalte hiervan – maar ik kan niet meer los worden gezien van wat er is gebeurd, ik ben niet meer wie ik was. Ik weet niet wie ik ben, wat ik voel of wat ik wil, laat staan dat iemand anders dit wel weet. Daarenboven zadel ik je op met een patiënt. ’s Avonds na bedtijd, in de zomer aan het strand of ’s ochtends vlak na het douchen kan ik je zonder gehoorapparaatjes niet goed meer verstaan. Tijdens een griepgolf ben ik minstens een week lang een slappe vaatdoek. Ik ben minstens vier keer per jaar in het ziekenhuis te vinden, en weet soms zelf niet eens meer waarvoor ik nu ook alweer ging. Mijn hoofd was altijd al een zooitje, maar na de kanker weet ik vaak al helemaal niet meer wat voor of achter is. En, lieve man – het aller moeilijkste: ik heb geen idee of ik je ooit biologische kinderen kan bieden.

Ik ben me ervan bewust dat ik nog verder op de zaken vooruitloop dan toen we dachten dat De Toppers een goede kans maakten tijdens het Eurovisie Songfestival. Maar dit ben ik. Ik zal geduldig moeten zijn, ondanks dat ik denk te weten hoe moeilijk ik het je maak door wat ik heb gehad, en vooral door wie ik – nu, geworden – ben. Spaanse telenovelas en Bollywood-films lijken minder dramatisch, minder te overdrijven dan mijn gedachten die met mij aan de haal gaan. En toch, ondanks de beenmergpuncties, de biopties, de scans, bloedtesten, echo’s, ondanks het wachten op uitslagen en de onzekerheid over hoe en of ik behandeld ging worden, ondanks dat ben ik zelden zo onzeker en nerveus geweest als nu – de keer dat ik eindelijk iemand die er niet bij was eerlijk ga vertellen hoe de jaren 2014 en 2015 er voor mij uit hebben gezien. En nu écht, zonder scripts en al te veel bagatellisering, zonder masker – en gelukkig zonder pruik.

 

Met voorzichtige kus,

Mij

4 reacties

Gelukkig heb jij niet zoveel woorden nodig om te vertellen wat een impact kanker op je hebt gehad. Een huppel..... met een identiteitsprobleem erg onzeker over zichzelf, een laag zelfbeeld, angstig, emotioneel instabiel, hoog empathisch, hoog intellect , gezonde kijk op de wereld en op de ziekte kanker een wedstrijd die je niet kunt winnen of verliezen maar slecht ondergaan  het gevecht een vreemde benaming vindt. Welkom in de wereld die mensen om je heen maken, je verplichten het te consumeren en niet beter weten dat het allemaal leuk lekker en spannend vinden, waar 60.000 mensen per keer naar de toppers gaan omdat het helemaal geweldig is. Op zoek naar winnaars en verliezers en 0,0, 0 wat is dat spannend, mededogen, respect, onbaatzuchtig, liefdevol is waar jij op zoek naar bent en zo moeilijk vinden kunt. Misschien zoek je nog wat meer, maar ik een oude lul van in de 60 ben niet helemaal meer thuis in wat er tegenwoordig op de markt voorhanden is of waar jij behoefte. Laat je niet beoordelen op wat is geweest laat je niet beoordelen op wat misschien komen gaat of juist niet. Oordeel niet meer over mensen maar verbaas je slechts, het pad dat jij gelopen heb was onbetreden achter je ligt een vaag spoor welk zachtjes verdwijnt na een paar regenbuien, de diepe indrukken zullen overwoekert worden door een bodembedekker maar altijd terug te vinden voor wie geintreseerd is en goed zoekt. Zo bijzonder ben jij dat wie dat niet zoekt of leest het nimmer vinden zal, maar blijf in je zelf geloven, blijf investeren in je zelf, leef iedere dag een beetje minimaal en soms maximaal als je durft, kunt, wil. Bepaal je eigen regels jou leven jou spelregels en de rest Fuck it. Zo schrijft een man van 62 fouten maken is een kunst en ik ben een kunstenaar mijn lesgeld betaald en nog een korte weg te gaan, hopend je een beetje vertrouwen te hebben gegeven je te hebben gelezen en geglimlacht om wat ik las je bewondert om je moed en stijl.

 

Sterkte

Laatst bewerkt: 06/02/2019 - 23:18

Ik wil wat zeggen omdat het zo geweldig is wat je schrijft maar mijn woorden halen het niet om dat fatsoenlijk uit te drukken. Dus je moet het er maar uit opmaken.

Ik hoop dat je hem/haar gevonden hebt om echt jezelf bij te zijn want je bent het waard.

Groetjes,

 

Dorothé

Laatst bewerkt: 13/02/2019 - 18:03