Lief

De week begon goed met een zonnige koude laatwinter dag. In onze kleine beschutte tuin op het zuiden was het heerlijk toeven. Aangestoken door de zon haalde ik de keukentrap tevoorschijn en toog aan het werk om de heg te snoeien. Balancerend op de hoogste sport met een grote snoeischaar in de hand vond ik mijzelf hartstikke stoer. Later, zittend met een kopje thee in de zon en miss Happy aan mijn voeten, voelde ik mij voldaan en gelukkig.
Die nacht word ik wakker wanneer Lief zich voor de zoveelste keer onrustig omdraait en mompelt ‘ik kan niet slapen, ik maak mij zorgen, ik ben zo bang voor de toekomst’. Ik zit gelijk rechtovereind en doe het licht aan. ‘Nee ik wil er nu niet over praten, ook geen licht aan, ga maar weer slapen’. Licht weer uit, ik kruip tegen hem aan. Als hij even later in diepe slaap valt, is het mijn beurt om wakker te liggen. Waar komt deze noodkreet plotseling vandaan? Heel even schoot de gedachte door mij heen dat hij doelde op de ten hemel schreiende beelden van vastgelopen mensen op zoek naar veiligheid. Om het onvermogen van de Europese volksvertegenwoordigers deze humanitaire crisis gezamenlijk aan te pakken en Griekenland, dat het al zo moeilijk heeft, niet ten onder te laten gaan. Nee, dit was het niet waar hij op doelde, hij doelde op mij. Maar waarom nu die paniek? Dan herinner ik mij dat ik hem ’s avonds had verteld dat ik had gelezen over een jonge vrouw met uitgezaaide borstkanker die volgens de prognose nog maar een paar jaar te leven had. Lief reageerde kriegelig op mijn verhaal. Prognoses daar waagt toch geen enkel medisch specialist zich aan? Jawel had ik geantwoord, denk maar aan wat dokter P destijds op mijn vraag antwoordde.
Het is mij al eerder opgevallen dat Lief mijn ziek zijn ambivalent benadert. Enerzijds is hij vol goede moed dat ik nog jaren meega en staat hij nauwelijks stil bij mijn vermoeidheid en matige conditie. Anderzijds kan hij zeer ongerust zijn als ik twee keer op een dag hoest of klaag over hoofdpijn. Ons gesprek die avond heeft blijkbaar een tijdelijke bres geslagen in zijn zorgvuldig opgebouwde verdediging tegen al dat kankergeweld. Zoals hij machteloos moet toezien wat kanker met mij doet, moet ik machteloos toezien wat mijn kanker met hem doet.
De volgende ochtend ga ik zoals gebruikelijk naar yogales waarna ik de opgedane ontspanning altijd zoveel mogelijk probeer vast te houden en de dag benut voor contemplatie en introspectie. Het weer buiten voelt mijn stemming foutloos aan, regen komt met bakken uit de hemel. Zo stoer als ik mij gisteren voelde, zo klein voel ik mij nu. Mijn hart huilt om de man die vorige week rode rozen voor mij meebracht, de man die ik een slecht verhaal in zuig, de man die zo betrokken, zorgzaam, lief en kwetsbaar is, de man die mij zo aan het lachen kan maken, de man die ik zo intens liefheb.