Rijbewijs

Ze zit op haar stoel aan tafel voor het raam. Haar benen trillen, haar lijf schommelt heen en weer. Ze heeft haar ogen dicht en houdt haar handen voor haar gezicht. ‘Ik weet niet meer hoe het verder moet.’ Er klinkt een snik door in haar stem. ‘Ik weet niet wat ik moet als ik hier niet meer kan blijven wonen. Ik wil eigenlijk niet meer. Het is genoeg geweest.’
Ik stop met het opruimen van de boodschappen en sla mijn arm om haar heen. Mijn moeder, die mij zo dierbaar is, wat kan ik tegen haar zeggen? ‘Kop op, het gaat wel weer over,’ of ‘Het komt allemaal wel goed.’ Ik heb geen woorden van troost. Ik begrijp haar verdriet, haar radeloosheid, haar moedeloosheid.
‘Ik dwing mijzelf de dagen door te komen. Houdt mijzelf bezig met klusjes maar het heeft allemaal zo weinig zin,’ weer die snik in haar stem. Ik heb mijn moeder noch aan het sterfbed van mijn vader noch daarna ooit zien huilen. Ook nu zijn er geen tranen. Nee, huilen doet ze niet, heeft ze mij eens verteld, want dan wordt het verdriet onstuitbaar, te groot, en daar kan en wil ze niet aan toegeven.
Mijn moeders jongste zus is zeer ernstig ziek, een agressieve hersentumor. Haar zus en haar gezin hebben besloten van verdere medische behandeling af te zien. Een onmogelijk besluit, wijs en weloverwogen genomen. Bestraling zou, mede gezien haar hoge leeftijd, veel bijwerkingen met zich mee brengen terwijl de vooruitzichten ook dan minimaal zijn.
‘En nu gaan zij die jonger zijn dan ik ook nog eerder.’ Mijn moeder klinkt verongelijkt bij zoveel oneerlijkheid. ‘En wat moet ik beginnen als ik geen auto meer mag rijden? Ik ben al zo afhankelijk van jou en je jongere broer.’
De brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen die ze net ontvangen heeft, heeft haar laatste restje zelfvertrouwen onderuit gehaald. Het CBR laat weten dat ze een rapport van een oogarts moet insturen ten behoeve van haar aanvraag tot verlenging van haar rijbewijs. Ze rijdt nauwelijks nog auto. Eén à twee keer per maand, 2 kilometer naar het dorp voor de pedicure en de kapper. En soms bij slecht weer de 400 meter naar de brievenbus om krant en post op te halen. Verder chaufferen mijn broertje en ik haar als ze ergens naar toe moet. Als ze de auto zal moeten inleveren, levert ze voor haar gevoel ook haar laatste restje zelfstandigheid in.
Ze raapt zichzelf bijeen en houdt zich weer groot. Ze wil zich niet laten gaan waar haar dochter, die zelf ernstig ziek is, bij is. Ik vertel haar voor de zoveelste keer, dat ik voor haar zal zorgen zolang als ik kan en dat ik het eerlijk zal zeggen als het teveel voor mij wordt. Dat ze geen last is voor mij en dat ik het graag doe voor haar.
Bij de post zit ook een ansichtkaart van mijn neef. De kaart zorgt voor een glimlach, even verdwijnt haar verdriet naar de achtergrond. Later doe ik nog wat klusjes in de tuin. Ze komt mij helpen, dapper als ze is. Het buitenzijn en het bewegen doen haar goed. Als ik voor vertrek nog een kopje thee met haar drink, klinkt ze weer als vanouds.
Op weg naar huis stop ik bij de begraafplaats om de plantjes op het graf van mijn vader water te geven. Onmacht, verdriet om haar verdriet, zoeken een uitweg. Ik laat de tranen stromen.


3 reacties